Doen de patiënten die desondanks deelnemen dat dan uit altruïsme? ‘Sommige patiënten hopen inderdaad iets te betekenen voor patiënten in de toekomst’, antwoordt Van Dongen. ‘Maar heel vaak willen patiënten vooral een gevoel van hoop houden. Voor deelnemers aan fase I-studies is vaak geen standaardbehandeling meer mogelijk. Dan rest hun dus óf best supportive care, óf deelname aan wetenschappelijk onderzoek. Meedoen aan een studie geeft ze een gevoel van houvast.’
Van Dongen benadrukt het belang van goede communicatie over de studie en de overwegingen om al dan niet deel te nemen. ‘De patiënteninformatie is door een proefpersonenlid van de medisch-ethische commissie beoordeeld op begrijpelijkheid, maar het is al met al een behoorlijk dik pak papier. Daarom leid ik patiënten daardoorheen, waarbij ik uitleg geef over de stand van het onderzoek en de onzekerheden rond werking en bijwerkingen.’
Van Dongen besteedt daarbij ook veel aandacht aan de logistieke aspecten van deelname. ‘Hoe vaak moet een patiënt naar het ziekenhuis komen, hoe belastend is het onderzoek? Moet iemand ver reizen en heeft hij of zij een goed sociaal vangnet? Dat zijn allemaal overwegingen die de keuze kunnen beïnvloeden.’
De arts zal zich ook goed moeten verdiepen in iemands wensen voor zijn laatste levensfase en in zijn motieven voor deelname. ‘Soms kom je dan voor verrassingen te staan. Iemand hoopt bijvoorbeeld dankzij het nieuwe medicijn zijn zestigste verjaardag nog te halen. De verwachtingen zijn niet altijd realistisch. Een andere patiënt wil heel graag nog een rondreis door Amerika maken en zal dus moeten kiezen: óf die reis, óf meedoen aan de studie– want daarna zal hij waarschijnlijk niet meer voldoen aan de criteria. Zulke gesprekken zijn heel intens en tegelijk heel waardevol. Als arts wil ik daarbij uitstralen: voel je op je gemak, weet dat het jouw vrije keuze is. De wensen van de patiënt in zijn of haar laatste levensfase staan altijd voorop.’
Gebeurt het ook wel eens dat Van Dongen zelf deelname afraadt? ‘Ja, met name als ik merk dat familieleden of vrienden zó’n grote angst hebben om iemand te verliezen dat ze hun naaste pushen om deel te nemen. Dan is het zaak om goed te kijken naar de motivatie van de patiënt zelf.’ Verder is het voor deelname essentieel dat de patiënt voldoende inzicht heeft in zijn eigen ziekteproces en in staat is om symptomen te signaleren en verwoorden. ‘Een patiënt moet direct aan de bel kunnen trekken als er bepaalde bijwerkingen optreden, ook onbekende bijwerkingen. Soms staat een slechte taalbeheersing of onvoldoende motivatie studiedeelname om die reden in de weg. Dat is niet alleen vanwege onze verantwoordelijkheid voor de patiënt maar ook omdat we verplicht zijn bijwerkingen snel te rapporteren aan het wereldwijde onderzoeksteam. Het meedoen aan een studie vraagt dus veel betrokkenheid van een patiënt en zijn omgeving.’
Ook wanneer vaststaat dat de patiënt geschikt en gemotiveerd is voor deelname aan een studie, blijkt er in praktijk veel onzekerheid te bestaan. ‘Zeker bij studies in de escalatiefase komt namelijk vaak maar eens in de zoveel tijd een plek vrij’, licht Van Dongen toe. ‘Ook al lopen bij ons in het AVL meestal veertig tot vijftig studies tegelijk: soms moeten mensen in de wacht. En bij een snel progressieve ziekte kan een paar weken wachttijd betekenen dat deelname geen optie meer is. Dat geeft dus nóg meer onzekerheid voor de patiënt en diens omgeving. Het is belangrijk dat patiënten zich dit realiseren. Het kan bijvoorbeeld ook gebeuren dat iemands bloedwaarden spoedig verslechteren waardoor hij ineens niet meer in aanmerking komt. Dat kan een grote teleurstelling zijn.’
In haar lezing op de NVMO-Oncologiedagen is Van Dongen verder ingegaan op hoe patiënten en artsen tot een goede besluitvorming rondom studiedeelname kunnen komen, mede aan de hand van de Online Value Clarification Tool (OnVaCT)- studie.
‘Verder beschreef ik in vogelvlucht een aantal lopende fase I-studies’, zegt ze. Welke dat exact worden, is op het moment van schrijven nog niet bekend, maar Van Dongen benoemde alvast wat algemene trends. ‘Fase I-studies naar nieuwe chemotherapeutica komen bijvoorbeeld vrijwel niet meer voor. Anno 2022 doen we met name veel studies naar doelgerichte therapieën, antibody-drug conjugates en (combinaties van) immuuntherapieën. En soms schuift de plaats van deze fase I-studies al naar voren in het palliatieve behandeltraject, zoals in de eerste of tweede palliatieve lijn systemische therapie.’